stuntelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stuntel | stuntelde | heb gestunteld |
jij, je, u | stuntelt | stuntelde | hebt gestunteld |
hij, zij, het | stuntelt | stuntelde | heeft gestunteld |
wij | stuntelen | stuntelden | hebben gestunteld |
jullie | stuntelen | stuntelden | hebben gestunteld |
zij, ze | stuntelen | stuntelden | hebben gestunteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Stuntelen with some of the pronouns.
- Ik stuntel met de nieuwe technologie.
- Jij stuntelt altijd met je sleutels.
- Hij/zij stuntelt vaak met zijn/haar woorden.
- Wij stuntelen soms met het vinden van de juiste oplossing.
- Zij stuntelen regelmatig met het openen van deze deur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stuntelen with some of the pronouns.
- Ik stuntelde met de boekenkast toen ik jonger was.
- Jij stuntelde vroeger altijd met je fietsband.
- Hij/zij stuntelde tijdens de presentatie gisteren.
- Wij stuntelden vaak met de moeilijke wiskundesommen.
- Zij stuntelden regelmatig met het lezen van teksten in het Nederlands.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stuntelen with some of the pronouns.
- Ik heb gestunteld met mijn presentatie.
- Jij hebt altijd gestunteld met het maken van toetsen.
- Hij/zij heeft vaak gestunteld tijdens het sporten.
- Wij hebben soms gestunteld met het organiseren van evenementen.
- Zij hebben regelmatig gestunteld met het instellen van de televisie.