gelijktrekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | trek gelijk | trok gelijk | heb gelijkgetrokken |
jij, je, u | trekt gelijk | trok gelijk | hebt gelijkgetrokken |
hij, zij, het | trekt gelijk | trok gelijk | heeft gelijkgetrokken |
wij | trekken gelijk | trokken gelijk | hebben gelijkgetrokken |
jullie | trekken gelijk | trokken gelijk | hebben gelijkgetrokken |
zij, ze | trekken gelijk | trokken gelijk | hebben gelijkgetrokken |
PresensBeta
Example presens sentences for Gelijktrekken with some of the pronouns.
- Ik trek gelijk.
- Jij trekt gelijk.
- Hij/Zij/Het trekt gelijk.
- Wij trekken gelijk.
- Jullie trekken gelijk.
- Zij trekken gelijk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gelijktrekken with some of the pronouns.
- Ik trok gelijk.
- Jij trok gelijk.
- Hij/Zij/Het trok gelijk.
- Wij trokken gelijk.
- Jullie trokken gelijk.
- Zij trokken gelijk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gelijktrekken with some of the pronouns.
- Ik heb gelijkgemaakt.
- Jij hebt gelijkgemaakt.
- Hij/Zij/Het heeft gelijkgemaakt.
- Wij hebben gelijkgemaakt.
- Jullie hebben gelijkgemaakt.
- Zij hebben gelijkgemaakt.