afklokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klok af | klokte af | heb afgeklokt |
jij, je, u | klokt af | klokte af | hebt afgeklokt |
hij, zij, het | klokt af | klokte af | heeft afgeklokt |
wij | klokken af | klokten af | hebben afgeklokt |
jullie | klokken af | klokten af | hebben afgeklokt |
zij, ze | klokken af | klokten af | hebben afgeklokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afklokken with some of the pronouns.
- Ik klok elke dag af om 18:00 uur.
- Jij klokt altijd op tijd af na je werk.
- Hij/Zij/Het klokt meestal te laat af.
- Wij klokken gezamenlijk af aan het einde van de les.
- Jullie klokken nooit vroeg genoeg af voor de pauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afklokken with some of the pronouns.
- Vroeger klokte ik altijd te laat af, maar nu niet meer.
- Toen ik jong was, klokte ik regelmatig te vroeg af.
- Hij/Zij/Het klokte vaak af voordat de les was afgelopen.
- Wij klokten altijd gezellig af na het werken in het weekend.
- Jullie klokten vroeger veel te vroeg af voor de lunch.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afklokken with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren om 20:00 uur afgeklokt.
- Jij bent al eerder afgeklokt dan ik had verwacht.
- Hij/Zij/Het is nog niet afgeklokt, maar zal dat binnenkort doen.
- Wij hebben vorige week samen afgeklokt na de presentatie.
- Jullie zijn altijd op tijd afgeklokt aan het einde van de dag.