turnen

Conjugations List of Turnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikturnturndeheb geturnd
jij, je, uturntturndehebt geturnd
hij, zij, hetturntturndeheeft geturnd
wijturnenturndenhebben geturnd
jullieturnenturndenhebben geturnd
zij, zeturnenturndenhebben geturnd

Presens
Beta

Example presens sentences for Turnen with some of the pronouns.

  • Ik turn elke ochtend in de sportschool.
  • Jij turnt graag op de trampoline.
  • Hij/zij/ze turnen al jaren bij dezelfde club.
  • We turnen met veel plezier tijdens de gymles.
  • Jullie turnen samen in het team.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Turnen with some of the pronouns.

  • Vroeger turnde ik elke dag in de sportschool.
  • Jij turnde vroeger graag op de trampoline.
  • Hij/zij/ze turnden vroeger bij dezelfde club.
  • We turnden met veel plezier tijdens de gymles in onze jeugd.
  • Jullie turnden samen in het team toen we jong waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Turnen with some of the pronouns.

  • Ik heb vanochtend geturnd in de sportschool.
  • Jij bent gisteren op de trampoline geturnd.
  • Hij/zij/ze hebben al jaren bij dezelfde club geturnd.
  • We hebben met veel plezier geturnd tijdens de gymles.
  • Jullie zijn samen in het team geturnd.