haren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | haar | haarde | heb gehaard |
jij, je, u | haart | haarde | hebt gehaard |
hij, zij, het | haart | haarde | heeft gehaard |
wij | haren | haarden | hebben gehaard |
jullie | haren | haarden | hebben gehaard |
zij, ze | haren | haarden | hebben gehaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Haren with some of the pronouns.
- Ik haar mijn hond elke dag.
- Jij haart je haar in de ochtend.
- Hij/Zij haart zijn/haar kamer regelmatig.
- Wij haren de tuin op zaterdag.
- Zij haren altijd samen naar het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Haren with some of the pronouns.
- Vroeger haarde ik mijn hond elke dag.
- Jij haarde vroeger je haar met een andere kleur.
- Hij/Zij haarde vroeger zijn/haar kamer niet vaak.
- Wij haarde vroeger de tuin samen.
- Zij haarde vroeger altijd hun haar voor speciale gelegenheden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Haren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn haar vanochtend gehaard.
- Jij hebt je haar vorige week gehaard.
- Hij/Zij heeft zijn/haar kamer net gehaard.
- Wij hebben de tuin afgelopen weekend gehaard.
- Zij hebben gisteren samen hun haar gehaard.