kadraaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kadraai | kadraaide | heb gekadraaid |
jij, je, u | kadraait | kadraaide | hebt gekadraaid |
hij, zij, het | kadraait | kadraaide | heeft gekadraaid |
wij | kadraaien | kadraaiden | hebben gekadraaid |
jullie | kadraaien | kadraaiden | hebben gekadraaid |
zij, ze | kadraaien | kadraaiden | hebben gekadraaid |
Presens
Example presens sentences for Kadraaien with some of the pronouns.
- Ik draai de sleutel in het slot.
- Jij draait aan de knoppen van de radio.
- Hij draait de film op volle snelheid.
- Wij draaien de pannenkoeken om.
- Zij draaien de muziek harder.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Kadraaien with some of the pronouns.
- Ik draaide de sleutel in het slot.
- Jij draaide aan de knoppen van de radio.
- Hij draaide de film op volle snelheid.
- Wij draaiden de pannenkoeken om.
- Zij draaiden de muziek harder.
Perfectum
Example perfectum sentences for Kadraaien with some of the pronouns.
- Ik heb de sleutel in het slot gedraaid.
- Jij hebt aan de knoppen van de radio gedraaid.
- Hij heeft de film op volle snelheid gedraaid.
- Wij hebben de pannenkoeken omgedraaid.
- Zij hebben de muziek harder gedraaid.