klateren

Conjugations List of Klateren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklaterklaterdeheb geklaterd
jij, je, uklatertklaterdehebt geklaterd
hij, zij, hetklatertklaterdeheeft geklaterd
wijklaterenklaterdenhebben geklaterd
jullieklaterenklaterdenhebben geklaterd
zij, zeklaterenklaterdenhebben geklaterd

Presens

Example presens sentences for Klateren with some of the pronouns.

  • De waterval klatert luidruchtig in het bos.
  • Ik klater vrolijk door het leven.
  • Jullie klateren als een frisse bron.
  • De regen klatert neer op de ramen.
  • De rivier klatert rustgevend langs het dorp.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Klateren with some of the pronouns.

  • Vroeger klaterde het water uit deze fontein prachtig.
  • Als kind klaterde ik altijd in de plassen na een regenbui.
  • Tijdens de picknick klaterden de lachsalvo's over het veld.
  • Toen we aankwamen, klaterde de muziek al uit de speakers.
  • Het geluid van de fluit klaterde door de zaal.

Perfectum

Example perfectum sentences for Klateren with some of the pronouns.

  • Ik heb geklaterd op het podium tijdens de voorstelling.
  • Zij heeft vroeger vaak geklaterd in de fontein.
  • Wij hebben genoten van het geklater van de golven.
  • Hebben jullie ooit in zo'n heldere beek geklaterd?
  • De waterval heeft al eeuwenlang geklaterd in deze vallei.