afspinnen

Conjugations List of Afspinnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspin afspinde af;spon afheb afgesponnen
jij, je, uspint afspinde af;spon afhebt afgesponnen
hij, zij, hetspint afspinde af;spon afheeft afgesponnen
wijspinnen afspinden af;sponnen afhebben afgesponnen
julliespinnen afspinden af;sponnen afhebben afgesponnen
zij, zespinnen afspinden af;sponnen afhebben afgesponnen

Presens
Beta

Example presens sentences for Afspinnen with some of the pronouns.

  • Ik spin een verhaal af over mijn vakantie.
  • Jij spint een web af om insecten te vangen.
  • Hij/Zij/Het spint een draad af voor het weefgetouw.
  • Wij spinnen katoen af om garen te maken.
  • Jullie spinnen wol af om te breien.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afspinnen with some of the pronouns.

  • Ik spon vroeger altijd verhalen af tijdens de les.
  • Jij spon vroeger altijd een web af in de tuin.
  • Hij/Zij/Het spon vroeger altijd een draad af voor het weefgetouw.
  • Wij sponnen vroeger altijd katoen af om garen te maken.
  • Jullie spanden vroeger altijd wol af om te breien.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afspinnen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn verhaal afgesponnen tijdens de les.
  • Jij hebt je web afgesponnen in de tuin.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn draad afgesponnen voor het project.
  • Wij hebben het katoen afgesponnen en zijn begonnen met breien.
  • Jullie hebben de wol afgesponnen en zijn klaar om te breien.