toespelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel toe | speelde toe | heb toegespeeld |
jij, je, u | speelt toe | speelde toe | hebt toegespeeld |
hij, zij, het | speelt toe | speelde toe | heeft toegespeeld |
wij | spelen toe | speelden toe | hebben toegespeeld |
jullie | spelen toe | speelden toe | hebben toegespeeld |
zij, ze | spelen toe | speelden toe | hebben toegespeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Toespelen with some of the pronouns.
- Ik speel toespel.
- Jij speelt toespel.
- Hij/Zij speelt toespel.
- Wij spelen toespel.
- Jullie spelen toespel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toespelen with some of the pronouns.
- Ik speelde toespel.
- Jij speelde toespel.
- Hij/Zij speelde toespel.
- Wij speelden toespel.
- Jullie speelden toespel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toespelen with some of the pronouns.
- Ik heb toegespeeld.
- Jij hebt toegespeeld.
- Hij/Zij heeft toegespeeld.
- Wij hebben toegespeeld.
- Jullie hebben toegespeeld.