ziften
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zift | ziftte | heb gezift |
jij, je, u | zift | ziftte | hebt gezift |
hij, zij, het | zift | ziftte | heeft gezift |
wij | ziften | ziftten | hebben gezift |
jullie | ziften | ziftten | hebben gezift |
zij, ze | ziften | ziftten | hebben gezift |
Presens
Example presens sentences for Ziften with some of the pronouns.
- Ik zift het meel voor de taart.
- Jij zift de bloem door een zeef.
- Hij/zij zift de suiker in de kom.
- Wij ziften het zand voor de bouw.
- Zij ziften de koffiebonen voor het zetten van koffie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ziften with some of the pronouns.
- Vroeger ziftte ik altijd het meel voor de taart.
- Jij ziftte de bloem vroeger door een zeef.
- Hij/zij ziftte vroeger de suiker in de kom.
- Wij ziftten vroeger het zand voor de bouw.
- Zij ziftten vroeger de koffiebonen voor het zetten van koffie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ziften with some of the pronouns.
- Ik heb het meel gezeefd voor de taart.
- Jij hebt de bloem door een zeef gezeefd.
- Hij/zij heeft de suiker in de kom gezeefd.
- Wij hebben het zand gezeefd voor de bouw.
- Zij hebben de koffiebonen gezeefd voor het zetten van koffie.