bezemen

Conjugations List of Bezemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbezembezemdeheb gebezemd
jij, je, ubezemtbezemdehebt gebezemd
hij, zij, hetbezemtbezemdeheeft gebezemd
wijbezemenbezemdenhebben gebezemd
julliebezemenbezemdenhebben gebezemd
zij, zebezemenbezemdenhebben gebezemd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bezemen with some of the pronouns.

  • Ik bezem de vloer elke dag.
  • Jij bezemt de tuin regelmatig.
  • Hij bezemt het vuil in een hoek.
  • Zij bezemen de straat voor het feest.
  • Wij bezemen de gang na het eten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bezemen with some of the pronouns.

  • Ik bezemde de vloer gisteren.
  • Jij bezemde de tuin vorige week.
  • Hij bezemde het vuil altijd weg.
  • Zij bezemden de straat tijdens het evenement.
  • Wij bezemden de gang iedere avond.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bezemen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vloer gebezemd.
  • Jij hebt de tuin gebezemd.
  • Hij heeft het vuil gebezemd.
  • Zij hebben de straat gebezemd.
  • Wij hebben de gang gebezemd.