aanschrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schrijd aan | schreed aan | ben aangeschrijd;ben aangeschreden |
jij, je, u | schrijdt aan | schreed aan | bent aangeschrijd;bent aangeschreden |
hij, zij, het | schrijdt aan | schreed aan | is aangeschrijd;is aangeschreden |
wij | schrijden aan | schreden aan | zijn aangeschrijd;zijn aangeschreden |
jullie | schrijden aan | schreden aan | zijn aangeschrijd;zijn aangeschreden |
zij, ze | schrijden aan | schreden aan | zijn aangeschrijd;zijn aangeschreden |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanschrijden with some of the pronouns.
- Ik schrijf hem aan voor de vergadering.
- Jij schrijft haar aan om hulp te vragen.
- Hij schrijft de klant aan met een aanbieding.
- Wij schrijven de buren aan over het lawaai.
- Zij schrijven de school aan voor een excursie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanschrijden with some of the pronouns.
- Ik schreef hem aan voor de vergadering.
- Jij schreef haar aan om hulp te vragen.
- Hij schreef de klant aan met een aanbieding.
- Wij schreven de buren aan over het lawaai.
- Zij schreven de school aan voor een excursie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanschrijden with some of the pronouns.
- Ik heb hem aangeschreven voor de vergadering.
- Jij hebt haar aangeschreven om hulp te vragen.
- Hij heeft de klant aangeschreven met een aanbieding.
- Wij hebben de buren aangeschreven over het lawaai.
- Zij hebben de school aangeschreven voor een excursie.