aanbewijzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bewijs aan | bewees aan | heb aanbewezen |
jij, je, u | bewijst aan | bewees aan | hebt aanbewezen |
hij, zij, het | bewijst aan | bewees aan | heeft aanbewezen |
wij | bewijzen aan | bewezen aan | hebben aanbewezen |
jullie | bewijzen aan | bewezen aan | hebben aanbewezen |
zij, ze | bewijzen aan | bewezen aan | hebben aanbewezen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanbewijzen with some of the pronouns.
- Ik bewijs het aan.
- Jij bewijst het aan.
- Hij/Zij bewijst het aan.
- Wij bewijzen het aan.
- Jullie bewijzen het aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanbewijzen with some of the pronouns.
- Ik bewees het aan.
- Jij bewees het aan.
- Hij/Zij bewees het aan.
- Wij bewezen het aan.
- Jullie bewezen het aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanbewijzen with some of the pronouns.
- Ik heb het aanbewezen.
- Jij hebt het aanbewezen.
- Hij/Zij heeft het aanbewezen.
- Wij hebben het aanbewezen.
- Jullie hebben het aanbewezen.