pappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pap | papte | heb gepapt |
jij, je, u | papt | papte | hebt gepapt |
hij, zij, het | papt | papte | heeft gepapt |
wij | pappen | papten | hebben gepapt |
jullie | pappen | papten | hebben gepapt |
zij, ze | pappen | papten | hebben gepapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Pappen with some of the pronouns.
- Ik pap nu altijd de scherven aan elkaar.
- Jij papert de affaire snel dicht.
- Hij/Zij papt graag met iedereen aan.
- Wij pappen regelmatig iets nieuws aan.
- Zij papen vriendschappen aan in het buitenland.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pappen with some of the pronouns.
- Vroeger papte ik de scherven aan elkaar.
- Toen papte jij de affaire snel dicht.
- Hij/Zij papte graag met iedereen aan.
- Wij papten regelmatig iets nieuws aan.
- Zij papten vriendschappen aan in het buitenland.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pappen with some of the pronouns.
- Ik heb de scherven aan elkaar gepapt.
- Jij hebt de affaire snel dichtgepapet.
- Hij/Zij heeft met iedereen aangepapt.
- Wij hebben regelmatig iets nieuws aangepapt.
- Zij hebben vriendschappen aangepapt in het buitenland.