desoriënteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | desoriënteer | desoriënteerde | heb gedesoriënteerd |
jij, je, u | desoriënteert | desoriënteerde | hebt gedesoriënteerd |
hij, zij, het | desoriënteert | desoriënteerde | heeft gedesoriënteerd |
wij | desoriënteren | desoriënteerden | hebben gedesoriënteerd |
jullie | desoriënteren | desoriënteerden | hebben gedesoriënteerd |
zij, ze | desoriënteren | desoriënteerden | hebben gedesoriënteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Desoriënteren with some of the pronouns.
- Ik desoriënteer me in een nieuwe stad.
- Jij desoriënteert je gemakkelijk in onbekende situaties.
- Hij desoriënteert zich vaak tijdens lange reizen.
- Zij desoriënteren zich wanneer ze verdwaald zijn.
- We desoriënteren ons soms als we te veel informatie krijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Desoriënteren with some of the pronouns.
- Ik desoriënteerde me regelmatig tijdens mijn studie.
- Jij desoriënteerde je in het donker bos.
- Hij desoriënteerde zich bij het verlaten van de luchthaven.
- Zij desoriënteerden zich in de wirwar van smalle straatjes.
- We desoriënteerden ons tijdens de stormachtige nacht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Desoriënteren with some of the pronouns.
- Ik heb me gedesoriënteerd gevoeld na de grote veranderingen.
- Jij bent je in de drukke stad gedesoriënteerd.
- Hij is in het buitenland volledig gedesoriënteerd geraakt.
- Zij hebben zich tijdens de wandeling gedesoriënteerd.
- We zijn nooit eerder zo sterk gedesoriënteerd geweest.