inwisselen

Conjugations List of Inwisselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwissel inwisselde inheb ingewisseld
jij, je, uwisselt inwisselde inhebt ingewisseld
hij, zij, hetwisselt inwisselde inheeft ingewisseld
wijwisselen inwisselden inhebben ingewisseld
julliewisselen inwisselden inhebben ingewisseld
zij, zewisselen inwisselden inhebben ingewisseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Inwisselen with some of the pronouns.

  • Ik wissel mijn geld in bij de bank.
  • Jij wisselt je vakantiegeld in voor euro's.
  • Hij/zij wisselt zijn/haar cadeaubon in voor een boek.
  • Wij wisselen onze oude kleren in voor nieuwe.
  • Jullie wisselen de bonnen in bij de winkel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inwisselen with some of the pronouns.

  • Ik wisselde vroeger vaak munten in bij de bank.
  • Jij wisselde je oude spullen in voor geld.
  • Hij/zij wisselde de tegoedbonnen in tijdens de uitverkoop.
  • Wij wisselden onze oude boeken in op school.
  • Jullie wisselden de oude bankbiljetten in bij de wisselkantoor.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inwisselen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn dollars ingewisseld voor euro's.
  • Jij hebt je oude telefoon ingewisseld voor een nieuw model.
  • Hij/zij heeft het cadeau ingewisseld voor iets anders.
  • Wij hebben de vouchers ingewisseld voor concertkaartjes.
  • Jullie hebben de punten van de klantenkaart ingewisseld.