strippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | strip | stripte | heb gestript |
jij, je, u | stript | stripte | hebt gestript |
hij, zij, het | stript | stripte | heeft gestript |
wij | strippen | stripten | hebben gestript |
jullie | strippen | stripten | hebben gestript |
zij, ze | strippen | stripten | hebben gestript |
PresensBeta
Example presens sentences for Strippen with some of the pronouns.
- Ik strip het behang van de muren.
- Jij stript de kabels voorzichtig.
- Hij/zij/het stript de verf van het hout.
- Wij strippen de oude vloerbedekking weg.
- Jullie strippen de draden en maken ze schoon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Strippen with some of the pronouns.
- Vroeger, toen ik jong was, strip-te ik vaak posters van mijn favoriete bands.
- Toen hij thuiskwam, had zijn zus al het behang gestript.
- Als kind ging ik altijd naar de kermis en daar kon je strippen bij de botsauto's.
- Elke zaterdagochtend stonden we vroeg op en gingen we samen de kabels strippen.
- Tijdens de renovatie moesten we de verf van de muren strippen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Strippen with some of the pronouns.
- Ik heb het behang gestript.
- Jij hebt de kabels gestript.
- Hij/zij/het heeft de verf gestript.
- Wij hebben de oude vloerbedekking weggestript.
- Jullie hebben de draden gestript en schoongemaakt.