loskoppelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koppel los | koppelde los | heb losgekoppeld |
jij, je, u | koppelt los | koppelde los | hebt losgekoppeld |
hij, zij, het | koppelt los | koppelde los | heeft losgekoppeld |
wij | koppelen los | koppelden los | hebben losgekoppeld |
jullie | koppelen los | koppelden los | hebben losgekoppeld |
zij, ze | koppelen los | koppelden los | hebben losgekoppeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Loskoppelen with some of the pronouns.
- Ik koppel de stekker los van het stopcontact.
- Jij koppelt de wagons los van de trein.
- Hij/zij koppelt de USB-kabel los van de computer.
- Wij koppelen de slangen los van de brandweerwagen.
- Zij koppelen de telefoon los van de oplader.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Loskoppelen with some of the pronouns.
- Vroeger koppelde ik altijd de batterijen los van mijn speelgoed.
- Jij koppelde de wagon los van de trein tijdens het spel.
- Hij/zij koppelde de oude radio los van de antenne.
- Wij koppelden de gekleurde draden los van elkaar.
- Zij koppelden de paarden los van de kar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Loskoppelen with some of the pronouns.
- Ik heb de ketting losgekoppeld van de fiets.
- Jij hebt de aanhanger losgekoppeld van de auto.
- Hij/zij heeft de kabels losgekoppeld van de televisie.
- Wij hebben de luidsprekers losgekoppeld van het audiosysteem.
- Zij hebben de boot losgekoppeld van de steiger.