afkussen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kus af | kuste af | heb afgekust |
jij, je, u | kust af | kuste af | hebt afgekust |
hij, zij, het | kust af | kuste af | heeft afgekust |
wij | kussen af | kusten af | hebben afgekust |
jullie | kussen af | kusten af | hebben afgekust |
zij, ze | kussen af | kusten af | hebben afgekust |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkussen with some of the pronouns.
- Ik kus mijn partner af voor het slapengaan.
- Jij kust je kinderen af voordat je naar je werk gaat.
- Hij kust zijn vriendin af bij de voordeur.
- Wij kussen elkaar af na een lange dag werken.
- Zij kussen hun huisdieren af voordat ze naar bed gaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkussen with some of the pronouns.
- Vroeger kuste ik mijn partner altijd af voordat ik naar bed ging.
- Toen ik jong was, kuste ik mijn ouders af voordat ik naar school ging.
- Hij kuste zijn ex-vriendin altijd af als ze afscheid namen.
- Elke avond kusten we elkaar af voor het slapengaan.
- Als kind kusten ze hun knuffels altijd af voordat ze gingen slapen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkussen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn partner afgekust voordat ik vertrok.
- Jij hebt je kinderen afgekust voordat je naar school ging.
- Hij heeft zijn vriendin afgekust toen hij thuiskwam.
- Wij hebben elkaar afgekust na onze geslaagde presentatie.
- Zij hebben hun huisdieren afgekust voordat ze op vakantie gingen.