nalopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loop na | liep na | heb nagelopen |
jij, je, u | loopt na | liep na | hebt nagelopen |
hij, zij, het | loopt na | liep na | heeft nagelopen |
wij | lopen na | liepen na | hebben nagelopen |
jullie | lopen na | liepen na | hebben nagelopen |
zij, ze | lopen na | liepen na | hebben nagelopen |
PresensBeta
Example presens sentences for Nalopen with some of the pronouns.
- Ik loop de studenten na om te controleren of ze hun huiswerk hebben gemaakt.
- Jij loopt de hond na om te zien waar hij naartoe gaat.
- Hij loopt zijn collega's na om te vragen of ze hulp nodig hebben.
- Wij lopen de boodschappenlijst na voordat we naar de supermarkt gaan.
- Zij lopen de route nogmaals na om er zeker van te zijn dat ze niet verdwalen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nalopen with some of the pronouns.
- Vroeger liep ik mijn vrienden na om te spelen in het park.
- Toen ik jong was, liep ik altijd achter mijn oudere broer aan.
- Hij liep elke ochtend naar school en haastte zich nooit.
- In die tijd liepen wij de krant na om te zien of er nieuws was.
- Ze liepen samen de trap op terwijl ze met elkaar praatten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nalopen with some of the pronouns.
- Ik heb de documenten nagekeken nadat ik ze had gekopieerd.
- Jij hebt de afspraken gecontroleerd voordat je ze in de agenda hebt gezet.
- Hij heeft zijn antwoorden gereviseerd voordat hij het examen heeft gemaakt.
- Wij hebben de auto onderzocht voordat we hem hebben gekocht.
- Zij hebben de fouten hersteld nadat ze ze hadden ontdekt.