uitdokteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dokter uit | dokterde uit | heb uitgedokterd |
jij, je, u | doktert uit | dokterde uit | hebt uitgedokterd |
hij, zij, het | doktert uit | dokterde uit | heeft uitgedokterd |
wij | dokteren uit | dokterden uit | hebben uitgedokterd |
jullie | dokteren uit | dokterden uit | hebben uitgedokterd |
zij, ze | dokteren uit | dokterden uit | hebben uitgedokterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitdokteren with some of the pronouns.
- Ik dokter uit aan een oplossing.
- Jij doktert uit hoe het werkt.
- Hij/Zij doktert uit wat er mis is.
- Wij dokteren uit waarom het fout gaat.
- Zij dokteren uit welke methode het beste is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitdokteren with some of the pronouns.
- Ik dokterde uit aan een oplossing.
- Jij dokterde uit hoe het werkte.
- Hij/Zij dokterde uit wat er mis was.
- Wij dokterden uit waarom het fout ging.
- Zij dokterden uit welke methode het beste was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitdokteren with some of the pronouns.
- Ik heb uitgedokterd hoe het werkt.
- Jij hebt uitgedokterd wat er mis was.
- Hij/Zij heeft uitgedokterd waarom het fout ging.
- Wij hebben uitgedokterd welke methode het beste was.
- Zij hebben uitgedokterd aan welke oplossing gewerkt werd.