teugelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teugel | teugelde | heb geteugeld |
jij, je, u | teugelt | teugelde | hebt geteugeld |
hij, zij, het | teugelt | teugelde | heeft geteugeld |
wij | teugelen | teugelden | hebben geteugeld |
jullie | teugelen | teugelden | hebben geteugeld |
zij, ze | teugelen | teugelden | hebben geteugeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Teugelen with some of the pronouns.
- Ik teugel mijn enthousiasme wanneer ik voor de klas sta.
- Jij teugelt je impulsen tijdens het winkelen.
- Hij teugelt zijn woede wanneer hij teleurgesteld is.
- Zij teugelen hun nieuwsgierigheid terwijl ze naar het geheim luisteren.
- Wij teugelen onze drang om te klagen over het weer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Teugelen with some of the pronouns.
- Ik teugelde mijn enthousiasme toen ik voor de klas stond.
- Jij teugelde je impulsen tijdens het winkelen.
- Hij teugelde zijn woede toen hij teleurgesteld was.
- Zij teugelden hun nieuwsgierigheid terwijl ze naar het geheim luisterden.
- Wij teugelden onze drang om te klagen over het weer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Teugelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn enthousiasme geteugeld toen ik voor de klas stond.
- Jij hebt je impulsen geteugeld tijdens het winkelen.
- Hij heeft zijn woede geteugeld toen hij teleurgesteld was.
- Zij hebben hun nieuwsgierigheid geteugeld terwijl ze naar het geheim luisterden.
- Wij hebben onze drang om te klagen over het weer geteugeld.