uitfloepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | floep uit | floepte uit | ben uitgefloept |
jij, je, u | floept uit | floepte uit | bent uitgefloept |
hij, zij, het | floept uit | floepte uit | is uitgefloept |
wij | floepen uit | floepten uit | zijn uitgefloept |
jullie | floepen uit | floepten uit | zijn uitgefloept |
zij, ze | floepen uit | floepten uit | zijn uitgefloept |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitfloepen with some of the pronouns.
- Ik floep uit.
- Jij floept uit.
- Hij/Zij/Het floept uit.
- Wij jullie zij floepen uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitfloepen with some of the pronouns.
- Ik floepte uit.
- Jij floepte uit.
- Hij/Zij/Het floepte uit.
- Wij jullie zij floepten uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitfloepen with some of the pronouns.
- Ik ben uitgefloepen.
- Jij bent uitgefloepen.
- Hij/Zij/Het is uitgefloepen.
- Wij jullie zij zijn uitgefloepen.