inzouten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zout in | zoutte in | heb ingezouten |
jij, je, u | zout in | zoutte in | hebt ingezouten |
hij, zij, het | zout in | zoutte in | heeft ingezouten |
wij | zouten in | zoutten in | hebben ingezouten |
jullie | zouten in | zoutten in | hebben ingezouten |
zij, ze | zouten in | zoutten in | hebben ingezouten |
Presens
Example presens sentences for Inzouten with some of the pronouns.
- Ik zout in voor het koken van het vlees.
- Jij zout in om de soep op smaak te brengen.
- Hij/zij zout in bij het maken van de saus.
- Wij zouten in voor het conserveren van de groenten.
- Jullie zouten in om de patatjes lekker knapperig te maken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inzouten with some of the pronouns.
- Ik zoutte in voor het bewaren van de kaas.
- Jij zoutte in om de smaak van de groenten te versterken.
- Hij/zij zoutte in bij het inmaken van de jam.
- Wij zoutten in voor het drogen van het vlees.
- Jullie zoutten in om de pickles langer goed te houden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inzouten with some of the pronouns.
- Ik heb ingezouten voor het marineren van de vis.
- Jij hebt ingezouten om het vlees malser te maken.
- Hij/zij heeft ingezouten bij het inleggen van de augurken.
- Wij hebben ingezouten voor het pekelen van de haring.
- Jullie hebben ingezouten om de olijven langer houdbaar te maken.