overnaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | naai over | naaide over | heb overgenaaid |
jij, je, u | naait over | naaide over | hebt overgenaaid |
hij, zij, het | naait over | naaide over | heeft overgenaaid |
wij | naaien over | naaiden over | hebben overgenaaid |
jullie | naaien over | naaiden over | hebben overgenaaid |
zij, ze | naaien over | naaiden over | hebben overgenaaid |
Presens
Example presens sentences for Overnaaien with some of the pronouns.
- Ik naai over voor het nieuwe kledingstuk.
- Jij naait over als je een scheur hebt gerepareerd.
- Hij/Zij naait over om de zoom te verlengen.
- Wij naaien over tijdens de naailes.
- Jullie naaien over voor de modeshow.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overnaaien with some of the pronouns.
- Ik naaide over toen ik de fout ontdekte.
- Jij naaide over terwijl ik de stof vasthield.
- Hij/Zij naaide over terwijl ze naar muziek luisterde.
- Wij naaiden over terwijl we aan het kletsen waren.
- Jullie naaiden over toen de bel ging.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overnaaien with some of the pronouns.
- Ik heb overgenaaid nadat ik de stof had geknipt.
- Jij hebt overgenaaid zodra de naald was vervangen.
- Hij/Zij heeft overgenaaid nadat de draad was gebroken.
- Wij hebben overgenaaid voordat we begonnen met passen.
- Jullie hebben overgenaaid toen het kledingstuk klaar was.