afwaggelen

Conjugations List of Afwaggelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwaggel afwaggelde afben afgewaggeld
jij, je, uwaggelt afwaggelde afbent afgewaggeld
hij, zij, hetwaggelt afwaggelde afis afgewaggeld
wijwaggelen afwaggelden afzijn afgewaggeld
julliewaggelen afwaggelden afzijn afgewaggeld
zij, zewaggelen afwaggelden afzijn afgewaggeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afwaggelen with some of the pronouns.

  • Ik waggel af terwijl ik naar de bushalte loop.
  • Jij waggelt af tijdens het luisteren naar muziek.
  • Hij/Zij waggelt af terwijl hij/zij een boek leest.
  • Wij waggelen af na een lange dag werken.
  • Jullie waggelen af tijdens het kijken naar een film.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afwaggelen with some of the pronouns.

  • Ik waggelde af toen ik de brief ontving.
  • Jij waggelde af terwijl je de presentatie gaf.
  • Hij/Zij waggelde af terwijl hij/zij aan het koken was.
  • Wij waggelden af tijdens de vakantie in Frankrijk.
  • Jullie waggelden af toen jullie de prijs wonnen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afwaggelen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgewaggeld nadat ik de marathon heb gelopen.
  • Jij bent afgewaggeld na het dansen op het feestje.
  • Hij/Zij is afgewaggeld na het eten van veel ijs.
  • Wij zijn afgewaggeld na een lange wandeling in het bos.
  • Jullie zijn afgewaggeld nadat jullie de berg hebben beklommen.