knisperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knisper | knisperde | heb geknisperd |
jij, je, u | knispert | knisperde | hebt geknisperd |
hij, zij, het | knispert | knisperde | heeft geknisperd |
wij | knisperen | knisperden | hebben geknisperd |
jullie | knisperen | knisperden | hebben geknisperd |
zij, ze | knisperen | knisperden | hebben geknisperd |
PresensBeta
Example presens sentences for Knisperen with some of the pronouns.
- De koekjes knisperen in mijn mond.
- De open haard knispert gezellig.
- Het papier knispert als je het vouwt.
- De bladeren knisperen onder mijn voeten.
- De chips knisperen wanneer je ze eet.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Knisperen with some of the pronouns.
- Vroeger knisperden de oude vloerplanken in dit huis.
- Toen ik klein was, knisperden de herfstbladeren altijd zo mooi.
- Elke nacht knisperde het vuur in de open haard terwijl we voorlazen.
- Het oude boek knisperde toen ik het opensloeg.
- Tijdens de picknick in het park knisperde het gras onder onze dekens.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Knisperen with some of the pronouns.
- De popcorn heeft geknisperd in de magnetron.
- Ik heb een zakje chips gekocht dat knisperde toen ik het opende.
- We hebben genoten van de knisperende sneeuw tijdens onze wandeling.
- Zij heeft de krantenpagina's gekreukt waardoor ze knisperden.
- Hij heeft een vuurtje gestookt en de houtblokken knisperden vrolijk.