doorsukkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sukkel door | sukkelde door | heb doorgesukkeld |
jij, je, u | sukkelt door | sukkelde door | hebt doorgesukkeld |
hij, zij, het | sukkelt door | sukkelde door | heeft doorgesukkeld |
wij | sukkelen door | sukkelden door | hebben doorgesukkeld |
jullie | sukkelen door | sukkelden door | hebben doorgesukkeld |
zij, ze | sukkelen door | sukkelden door | hebben doorgesukkeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorsukkelen with some of the pronouns.
- Ik sukkel door met mijn werk.
- Jij sukkelt door tijdens de les.
- Hij/Zij sukkelt door zonder echt te studeren.
- Wij sukkelen door in deze moeilijke tijd.
- Zij sukkel(en) door met hun huishoudelijke taken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorsukkelen with some of the pronouns.
- Ik sukkelde door met mijn werk.
- Jij sukkelde door tijdens de les.
- Hij/Zij sukkelde door zonder echt te studeren.
- Wij sukkelden door in die moeilijke tijd.
- Zij sukkelde(n) door met hun huishoudelijke taken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorsukkelen with some of the pronouns.
- Ik heb doorgesukkeld met mijn werk.
- Jij bent doorgesukkeld tijdens de les.
- Hij/Zij is doorgesukkeld zonder echt te studeren.
- Wij zijn doorgesukkeld in deze moeilijke tijd.
- Zij hebben doorgesukkeld met hun huishoudelijke taken.