afbomen

Conjugations List of Afbomen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboom afboomde afheb afgeboomd
jij, je, uboomt afboomde afhebt afgeboomd
hij, zij, hetboomt afboomde afheeft afgeboomd
wijbomen afboomden afhebben afgeboomd
julliebomen afboomden afhebben afgeboomd
zij, zebomen afboomden afhebben afgeboomd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbomen with some of the pronouns.

  • Ik boom af op dit project.
  • Jij boomt af op je studie.
  • Hij/Zij boomt af op de moeilijke vragen.
  • Wij bomen af op onze taken.
  • Zij bomen af op de nieuwe regels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbomen with some of the pronouns.

  • Ik boomde af op dat project.
  • Jij boomde af op je studie.
  • Hij/Zij boomde af op de moeilijke vragen.
  • Wij boomden af op onze taken.
  • Zij boomden af op de nieuwe regels.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbomen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgeboomd op dat project.
  • Jij bent afgeboomd op je studie.
  • Hij/Zij is afgeboomd op de moeilijke vragen.
  • Wij zijn afgeboomd op onze taken.
  • Zij zijn afgeboomd op de nieuwe regels.