herordenen

Conjugations List of Herordenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikherordenherordendeheb herordend
jij, je, uherordentherordendehebt herordend
hij, zij, hetherordentherordendeheeft herordend
wijherordenenherordendenhebben herordend
jullieherordenenherordendenhebben herordend
zij, zeherordenenherordendenhebben herordend

Presens
Beta

Example presens sentences for Herordenen with some of the pronouns.

  • Ik herorden de boeken in de bibliotheek.
  • Jij herordent je kledingkast regelmatig.
  • Hij/zij herordent de papieren op het bureau.
  • Wij herordenen de takenlijst elke week.
  • Jullie herordenen de bestanden op de computer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Herordenen with some of the pronouns.

  • Vroeger herordende ik de boeken in de bibliotheek.
  • Toen herordende jij je kledingkast regelmatig.
  • Hij/zij herordende altijd de papieren op het bureau.
  • Wij herordenden de takenlijst elke week.
  • Jullie herordenden altijd de bestanden op de computer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Herordenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken in de bibliotheek herordend.
  • Jij hebt je kledingkast regelmatig herordend.
  • Hij/zij heeft de papieren op het bureau herordend.
  • Wij hebben de takenlijst elke week herordend.
  • Jullie hebben de bestanden op de computer herordend.