depriveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | depriveer | depriveerde | heb gedepriveerd |
jij, je, u | depriveert | depriveerde | hebt gedepriveerd |
hij, zij, het | depriveert | depriveerde | heeft gedepriveerd |
wij | depriveren | depriveerden | hebben gedepriveerd |
jullie | depriveren | depriveerden | hebben gedepriveerd |
zij, ze | depriveren | depriveerden | hebben gedepriveerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Depriveren with some of the pronouns.
- Ik priveer de toegang tot het gebouw.
- Jij priveert de privileges van de studenten.
- Hij/Zij priveert de mogelijkheid om te communiceren.
- Wij/de klas priveert de internettoegang tijdens de les.
- Zij privéren de vrijheid van meningsuiting.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Depriveren with some of the pronouns.
- Ik deprieveerde de toegang tot het gebouw.
- Jij deprieveerde de privileges van de studenten.
- Hij/Zij deprieveerde de mogelijkheid om te communiceren.
- Wij/de klas deprieveerde de internettoegang tijdens de les.
- Zij deprieveerden de vrijheid van meningsuiting.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Depriveren with some of the pronouns.
- Ik heb de toegang tot het gebouw gedepriveerd.
- Jij hebt de privileges van de studenten gedepriveerd.
- Hij/Zij heeft de mogelijkheid om te communiceren gedepriveerd.
- Wij/de klas heeft de internettoegang tijdens de les gedepriveerd.
- Zij hebben de vrijheid van meningsuiting gedepriveerd.