ruizelen

Conjugations List of Ruizelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikruizelruizeldeheb geruizeld
jij, je, uruizeltruizeldehebt geruizeld
hij, zij, hetruizeltruizeldeheeft geruizeld
wijruizelenruizeldenhebben geruizeld
jullieruizelenruizeldenhebben geruizeld
zij, zeruizelenruizeldenhebben geruizeld

Presens

Example presens sentences for Ruizelen with some of the pronouns.

  • Ik ruizel door het bos.
  • Jij ruizelt graag in de regen.
  • Hij/Zij/Het ruizelt zachtjes over de bladeren.
  • Wij ruizelen samen langs het strand.
  • Jullie ruizelen vrolijk door de straten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Ruizelen with some of the pronouns.

  • Vroeger ruizelde ik altijd in mijn dromen.
  • Als kind ruizelde jij door de tuin.
  • Hij/Zij/Het ruizelde zachtjes terwijl hij/zij sliep.
  • Wij ruizelden vaak in het oude huis.
  • Jullie ruizelden vroeger samen door het bos.

Perfectum

Example perfectum sentences for Ruizelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geruizeld tijdens mijn vakantie.
  • Jij bent al eens geruizeld in de bergen.
  • Hij/Zij/Het is naar het park geruizeld.
  • Wij zijn gisterenavond langs de rivier geruizeld.
  • Jullie hebben al lang niet meer geruizeld.