afsjouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sjouw af | sjouwde af | heb afgesjouwd |
jij, je, u | sjouwt af | sjouwde af | hebt afgesjouwd |
hij, zij, het | sjouwt af | sjouwde af | heeft afgesjouwd |
wij | sjouwen af | sjouwden af | hebben afgesjouwd |
jullie | sjouwen af | sjouwden af | hebben afgesjouwd |
zij, ze | sjouwen af | sjouwden af | hebben afgesjouwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afsjouwen with some of the pronouns.
- Ik sjouw de boodschappentassen naar huis.
- Jij sjouwt de zware dozen naar de zolder.
- Hij/zij/het sjouwt de koffers naar de auto.
- Wij sjouwen het meubilair naar de nieuwe woning.
- Jullie sjouwen de zakken met zand naar de bouwplaats.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afsjouwen with some of the pronouns.
- Ik sjouwde de boodschappentassen naar huis.
- Jij sjouwde de zware dozen naar de zolder.
- Hij/zij/het sjouwde de koffers naar de auto.
- Wij sjouwden het meubilair naar de nieuwe woning.
- Jullie sjouwden de zakken met zand naar de bouwplaats.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afsjouwen with some of the pronouns.
- Ik heb de boodschappentassen naar huis gesjouwd.
- Jij hebt de zware dozen naar de zolder gesjouwd.
- Hij/zij/het heeft de koffers naar de auto gesjouwd.
- Wij hebben het meubilair naar de nieuwe woning gesjouwd.
- Jullie hebben de zakken met zand naar de bouwplaats gesjouwd.