doorliggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lig door | lag door | heb doorgelegen |
jij, je, u | ligt door | lag door | hebt doorgelegen |
hij, zij, het | ligt door | lag door | heeft doorgelegen |
wij | liggen door | lagen door | hebben doorgelegen |
jullie | liggen door | lagen door | hebben doorgelegen |
zij, ze | liggen door | lagen door | hebben doorgelegen |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorliggen with some of the pronouns.
- Ik lig door.
- Jij ligt door.
- Hij/Zij ligt door.
- Wij liggen door.
- Zij liggen door.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorliggen with some of the pronouns.
- Ik lag door.
- Jij lag door.
- Hij/Zij lag door.
- Wij lagen door.
- Zij lagen door.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorliggen with some of the pronouns.
- Ik heb doorgelopen.
- Jij hebt doorgelopen.
- Hij/Zij heeft doorgelopen.
- Wij hebben doorgelopen.
- Zij hebben doorgelopen.