uitscheiden

Conjugations List of Uitscheiden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschei uitscheidde uit;schee uitheb uitgescheiden;heb uitgescheeën
jij, je, uscheidt uitscheidde uit;schee uithebt uitgescheiden;hebt uitgescheeën
hij, zij, hetscheidt uitscheidde uit;schee uitheeft uitgescheiden;heeft uitgescheeën
wijscheiden uitscheidden uit;scheeën uithebben uitgescheiden;hebben uitgescheeën
julliescheiden uitscheidden uit;scheeën uithebben uitgescheiden;hebben uitgescheeën
zij, zescheiden uitscheidden uit;scheeën uithebben uitgescheiden;hebben uitgescheeën

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitscheiden with some of the pronouns.

  • Ik scheid uit na de wedstrijd.
  • Jij scheidt uit in het midden van de film.
  • Hij/zij scheidt uit tijdens de presentatie.
  • Wij scheiden uit na het eten.
  • Jullie scheiden uit tijdens de repetitie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitscheiden with some of the pronouns.

  • Ik scheidde uit na de wedstrijd.
  • Jij scheidde uit in het midden van de film.
  • Hij/zij scheidde uit tijdens de presentatie.
  • Wij scheidden uit na het eten.
  • Jullie scheidden uit tijdens de repetitie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitscheiden with some of the pronouns.

  • Ik ben uitgescheiden na de wedstrijd.
  • Jij bent uitgescheiden in het midden van de film.
  • Hij/zij is uitgescheiden tijdens de presentatie.
  • Wij zijn uitgescheiden na het eten.
  • Jullie zijn uitgescheiden tijdens de repetitie.