plasticeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plasticeer | plasticeerde | heb geplasticeerd |
jij, je, u | plasticeert | plasticeerde | hebt geplasticeerd |
hij, zij, het | plasticeert | plasticeerde | heeft geplasticeerd |
wij | plasticeren | plasticeerden | hebben geplasticeerd |
jullie | plasticeren | plasticeerden | hebben geplasticeerd |
zij, ze | plasticeren | plasticeerden | hebben geplasticeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Plasticeren with some of the pronouns.
- Ik plastickeer de klei tot een vorm.
- Jij plastickeert het materiaal heel goed.
- Hij/Zij plastickeert met precisie.
- Wij plastickeeren samen aan het project.
- Jullie plastickeeren de objecten voorzichtig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Plasticeren with some of the pronouns.
- Ik plastickeerde de klei tot een vorm.
- Jij plastickeerde het materiaal goed.
- Hij/Zij plastickeerde met precisie.
- Wij plastickeerden samen aan het project.
- Jullie plastickeerden de objecten voorzichtig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Plasticeren with some of the pronouns.
- Ik heb de klei geplasticeerd.
- Jij hebt het materiaal goed geplasticeerd.
- Hij/Zij heeft met precisie geplasticeerd.
- Wij hebben samen aan het project geplasticeerd.
- Jullie hebben de objecten voorzichtig geplasticeerd.