afpeddelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peddel af | peddelde af | heb afgepeddeld |
jij, je, u | peddelt af | peddelde af | hebt afgepeddeld |
hij, zij, het | peddelt af | peddelde af | heeft afgepeddeld |
wij | peddelen af | peddelden af | hebben afgepeddeld |
jullie | peddelen af | peddelden af | hebben afgepeddeld |
zij, ze | peddelen af | peddelden af | hebben afgepeddeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afpeddelen with some of the pronouns.
- Ik peddel af naar de overkant van het meer.
- Jij peddelt af in je kajak.
- Hij/Zij/Het peddelt af met veel kracht.
- Wij peddelen af als een team.
- Jullie peddelen af op de rivier.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afpeddelen with some of the pronouns.
- Ik peddelde af voordat het begon te regenen.
- Jij peddelde af langs de kustlijn.
- Hij/Zij/Het peddelde af met veel plezier.
- Wij peddelden af tijdens de zonsondergang.
- Jullie peddelden af als eerste in de race.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afpeddelen with some of the pronouns.
- Ik ben afgepeddeld naar het eiland.
- Jij bent afgepeddeld tijdens de wedstrijd.
- Hij/Zij/Het is afgepeddeld naar de haven.
- Wij zijn afgepeddeld tot aan de brug.
- Jullie zijn afgepeddeld in recordtijd.