krozen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kroos | kroosde | heb gekroosd |
jij, je, u | kroost | kroosde | hebt gekroosd |
hij, zij, het | kroost | kroosde | heeft gekroosd |
wij | krozen | kroosden | hebben gekroosd |
jullie | krozen | kroosden | hebben gekroosd |
zij, ze | krozen | kroosden | hebben gekroosd |
PresensBeta
Example presens sentences for Krozen with some of the pronouns.
- Ik kroos vandaag naar de overkant van het meer.
- Jij kroost snel door de drukke straten.
- Hij/Zij kroost graag in de rivier.
- Wij krozen gisteren naar het eiland.
- Jullie krozen regelmatig naar het zwembad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Krozen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, kroos ik altijd naar school.
- Vroeger kroos jij vaak met je vrienden door de bossen.
- Hij/Zij kroos regelmatig langs de grachten.
- In die tijd krosten wij elke zomer naar het strand.
- Jullie krosten vroeger met de fiets naar de stad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Krozen with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week naar de overkant gekrost.
- Jij bent al eerder snel door de drukke straten gekrost.
- Hij/Zij is al vaak in de rivier gekrost.
- Wij zijn gisteren naar het eiland gekrost.
- Jullie hebben al heel wat keren naar het zwembad gekrost.