beregenen

Conjugations List of Beregenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikberegenberegendeheb beregend
jij, je, uberegentberegendehebt beregend
hij, zij, hetberegentberegendeheeft beregend
wijberegenenberegendenhebben beregend
jullieberegenenberegendenhebben beregend
zij, zeberegenenberegendenhebben beregend

Presens

Example presens sentences for Beregenen with some of the pronouns.

  • Ik beregen de tuin elke avond.
  • Jij beregent de planten in de kas.
  • Hij beregent het gazon met de sproeier.
  • Wij beregenen de akkers tijdens droge periodes.
  • Zij beregenen de bloemen in de bloementuin.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Beregenen with some of the pronouns.

  • Vroeger beregende ik de tuin elke avond.
  • Vroeger beregende jij de planten in de kas.
  • Vroeger beregende hij het gazon met de sproeier.
  • Vroeger beregenden wij de akkers tijdens droge periodes.
  • Vroeger beregenden zij de bloemen in de bloementuin.

Perfectum

Example perfectum sentences for Beregenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tuin gisteravond beregend.
  • Jij hebt de planten in de kas al beregend.
  • Hij heeft het gazon met de sproeier beregend.
  • Wij hebben de akkers tijdens de droge periodes beregend.
  • Zij hebben de bloemen in de bloementuin al beregend.