tinkelen

Conjugations List of Tinkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktinkeltinkeldeheb getinkeld
jij, je, utinkelttinkeldehebt getinkeld
hij, zij, hettinkelttinkeldeheeft getinkeld
wijtinkelentinkeldenhebben getinkeld
jullietinkelentinkeldenhebben getinkeld
zij, zetinkelentinkeldenhebben getinkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Tinkelen with some of the pronouns.

  • Ik tinkel regelmatig in de ochtend.
  • Jij tinkelt graag in de winkels.
  • Hij of zij tinkelt vaak met vrienden.
  • Wij tinkelen soms op zaterdagmiddag.
  • Zij tinkelen altijd tijdens de feestdagen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tinkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik jong was, tinkelde ik vaak met mijn vrienden.
  • Toen jij op vakantie was, tinkelde je niet in de winkelstraten.
  • Hij of zij tinkelde elke week in dezelfde boetiek.
  • Wij tinkeldden vroeger altijd op vrijdagavond.
  • Zij tinkeldden lang geleden in die kleine winkel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tinkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb getinkeld in de stad gisteren.
  • Jij bent naar de markt getinkeld vandaag.
  • Hij of zij heeft vaak in verschillende winkels getinkeld.
  • Wij zijn al eerder samen getinkeld.
  • Zij hebben veel cadeaus gekocht toen ze hebben getinkeld.