grosseren

Conjugations List of Grosseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrosseergrosseerdeheb gegrosseerd
jij, je, ugrosseertgrosseerdehebt gegrosseerd
hij, zij, hetgrosseertgrosseerdeheeft gegrosseerd
wijgrosserengrosseerdenhebben gegrosseerd
julliegrosserengrosseerdenhebben gegrosseerd
zij, zegrosserengrosseerdenhebben gegrosseerd

Presens

Example presens sentences for Grosseren with some of the pronouns.

  • Ik grosseer in groenten en fruit.
  • Jij grosseert in je werk.
  • Hij/Zij grosseert in succes.
  • Wij grosseren in de mode-industrie.
  • Jullie grosseren in de technologiebranche.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Grosseren with some of the pronouns.

  • Ik grosseerde vroeger in de verkoop.
  • Jij grosseerde als chef-kok in dat restaurant.
  • Hij/Zij grosseerde tijdens zijn/haar studententijd.
  • Wij grosseerden in de jaren '90 in populariteit.
  • Jullie grosseerden destijds in klanttevredenheid.

Perfectum

Example perfectum sentences for Grosseren with some of the pronouns.

  • Ik heb gegrosseerd in mijn carrière.
  • Jij hebt gegrosseerd in je onderneming.
  • Hij/Zij heeft gegrosseerd in de kunstwereld.
  • Wij hebben gegrosseerd in de sportsector.
  • Jullie hebben gegrosseerd in het onderwijs.