blasfemeren

Conjugations List of Blasfemeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblasfemeerblasfemeerdeheb geblasfemeerd
jij, je, ublasfemeertblasfemeerdehebt geblasfemeerd
hij, zij, hetblasfemeertblasfemeerdeheeft geblasfemeerd
wijblasfemerenblasfemeerdenhebben geblasfemeerd
jullieblasfemerenblasfemeerdenhebben geblasfemeerd
zij, zeblasfemerenblasfemeerdenhebben geblasfemeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Blasfemeren with some of the pronouns.

  • Ik blaasfemeer regelmatig tijdens onze discussies.
  • Jij blaasfemeert vaak wanneer je boos bent.
  • Hij/zij blaasfemeert elke keer als hij/zij zijn/haar beloftes breekt.
  • Wij blaasfemeren nooit in het openbaar.
  • Zij blaasfemeren altijd als ze gefrustreerd zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Blasfemeren with some of the pronouns.

  • Ik blasfemeerde altijd als ik boos was.
  • Jij blasfemeerde regelmatig tijdens die periode.
  • Hij/zij blasfemeerde vaak zonder na te denken.
  • Wij blasfemeerden soms uit frustratie.
  • Zij blasfemeerden altijd wanneer ze teleurgesteld waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Blasfemeren with some of the pronouns.

  • Ik heb geblasfemeerd toen ik mijn geduld verloor.
  • Jij hebt al eerder geblasfemeerd in vergelijkbare situaties.
  • Hij/zij heeft onlangs geblasfemeerd tijdens de bijeenkomst.
  • Wij hebben nog nooit geblasfemeerd in het bijzijn van anderen.
  • Zij hebben vaker geblasfemeerd dan ze willen toegeven.