resteren

Conjugations List of Resteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikresteerresteerdeheb geresteerd
jij, je, uresteertresteerdehebt geresteerd
hij, zij, hetresteertresteerdeheeft geresteerd
wijresterenresteerdenhebben geresteerd
jullieresterenresteerdenhebben geresteerd
zij, zeresterenresteerdenhebben geresteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Resteren with some of the pronouns.

  • Ik restaureer mijn fiets regelmatig.
  • Jij resteert in deze kwestie.
  • Hij/zij/het resteert altijd als laatste.
  • Wij resteren in hetzelfde hotel tijdens onze vakantie.
  • Zij resteren in het team vanwege hun goede prestaties.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Resteren with some of the pronouns.

  • Ik restaureerde mijn oude meubels vroeger.
  • Jij resteerde altijd te lang op feestjes.
  • Hij/zij/het resideerde in die stad toen ik hem/haar ontmoette.
  • Wij resteerden vaak in de bibliotheek om te studeren.
  • Zij resteerden in het voetbalteam gedurende het hele seizoen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Resteren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn werk al gerestaureerd.
  • Jij hebt de taartresten opgeruimd.
  • Hij/zij/het heeft altijd in dit gebied geresideerd.
  • Wij hebben de wedstrijd gewonnen en zijn nu gekwalificeerd.
  • Zij hebben hun excuses aangeboden en zijn vergeven.