zolen

Conjugations List of Zolen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzoolzooldeheb gezoold
jij, je, uzooltzooldehebt gezoold
hij, zij, hetzooltzooldeheeft gezoold
wijzolenzooldenhebben gezoold
julliezolenzooldenhebben gezoold
zij, zezolenzooldenhebben gezoold

Presens
Beta

Example presens sentences for Zolen with some of the pronouns.

  • Ik zool mijn schoenen elke dag.
  • Jij zoolt je schoenen vaak.
  • Hij/zij/zij zoolt haar schoenen met zorg.
  • Wij zolen onze schoenen voor het naar buiten gaan.
  • Jullie zolen jullie schoenen netjes voordat jullie op bezoek komen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zolen with some of the pronouns.

  • Vroeger zoolden we onze schoenen met de hand.
  • Toen ik jong was, zoolden mijn ouders mijn schoenen altijd voor me.
  • Elke ochtend zoolden we onze schoenen samen voordat we naar school gingen.
  • Gisteren zoolden ze hun schoenen in een haast en vergaten ze het te controleren.
  • Tijdens de vakantie zoolden we onze schoenen veel minder frequent.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zolen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn schoenen gezold voordat ik naar school ging.
  • Jij hebt je schoenen al gezold vandaag.
  • Hij/zij/het heeft haar schoenen gisteren gezold.
  • Wij hebben onze schoenen altijd gezold voordat we uitgaan.
  • Jullie hebben jullie schoenen al gezold voor het feestje.