uitspatten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spat uit | spatte uit | heb uitgespat |
jij, je, u | spat uit | spatte uit | hebt uitgespat |
hij, zij, het | spat uit | spatte uit | heeft uitgespat |
wij | spatten uit | spatten uit | hebben uitgespat |
jullie | spatten uit | spatten uit | hebben uitgespat |
zij, ze | spatten uit | spatten uit | hebben uitgespat |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitspatten with some of the pronouns.
- Ik spat uiteen als een ballon.
- Jij spat uit elkaar van woede.
- Hij spat alle kanten op tijdens het dansen.
- Wij spatten rond in de regen.
- Zij spatten op de grond met verf.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitspatten with some of the pronouns.
- Ik spatte uiteen als een ballon.
- Jij spatte uit elkaar van woede.
- Hij spatte alle kanten op tijdens het dansen.
- Wij spatten rond in de regen.
- Zij spatten op de grond met verf.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitspatten with some of the pronouns.
- Ik ben uitgespat in de fontein.
- Jij bent uit elkaar gespat van schrik.
- Hij is alle kanten opgespat door de explosie.
- Wij zijn rondgespat in het water.
- Zij zijn op de grond gespat met modder.