beluisteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beluister | beluisterde | heb beluisterd |
jij, je, u | beluistert | beluisterde | hebt beluisterd |
hij, zij, het | beluistert | beluisterde | heeft beluisterd |
wij | beluisteren | beluisterden | hebben beluisterd |
jullie | beluisteren | beluisterden | hebben beluisterd |
zij, ze | beluisteren | beluisterden | hebben beluisterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beluisteren with some of the pronouns.
- Ik beluister muziek in mijn vrije tijd.
- Jij beluistert graag podcasts.
- Hij beluistert de radio elke ochtend.
- Wij beluisteren een interessante lezing.
- Zij beluisteren de nieuwste albums van hun favoriete artiesten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beluisteren with some of the pronouns.
- Vroeger beluisterde ik vaak de radio met mijn ouders.
- Toen ik jong was, beluisterde ik altijd cassettebandjes.
- Hij beluisterde in die periode veel klassieke muziek.
- Wij beluisterden vroeger samen muziek op zondagochtenden.
- Zij beluisterden regelmatig oude vinylplaten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beluisteren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren naar een audioboek geluisterd.
- Jij hebt al veel liedjes beluisterd.
- Hij heeft die podcast meerdere keren beluisterd.
- Wij hebben vorige week een concert beluisterd.
- Zij hebben net het nieuwe album van die band beluisterd.