verduidelijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verduidelijk | verduidelijkte | heb verduidelijkt |
jij, je, u | verduidelijkt | verduidelijkte | hebt verduidelijkt |
hij, zij, het | verduidelijkt | verduidelijkte | heeft verduidelijkt |
wij | verduidelijken | verduidelijkten | hebben verduidelijkt |
jullie | verduidelijken | verduidelijkten | hebben verduidelijkt |
zij, ze | verduidelijken | verduidelijkten | hebben verduidelijkt |
Presens
Example presens sentences for Verduidelijken with some of the pronouns.
- Ik verduidelijk de instructies aan mijn collega.
- Jij verduidelijkt je standpunt tijdens de vergadering.
- Hij verduidelijkt de regels aan de nieuwe medewerkers.
- Wij verduidelijken de procedure aan de klanten.
- Zij verduidelijken de voorwaarden voor het lidmaatschap.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verduidelijken with some of the pronouns.
- Ik verduidelijkte de instructies aan mijn collega.
- Jij verduidelijkte je standpunt tijdens de vergadering.
- Hij verduidelijkte de regels aan de nieuwe medewerkers.
- Wij verduidelijkten de procedure aan de klanten.
- Zij verduidelijkten de voorwaarden voor het lidmaatschap.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verduidelijken with some of the pronouns.
- Ik heb de instructies aan mijn collega verduidelijkt.
- Jij hebt je standpunt tijdens de vergadering verduidelijkt.
- Hij heeft de regels aan de nieuwe medewerkers verduidelijkt.
- Wij hebben de procedure aan de klanten verduidelijkt.
- Zij hebben de voorwaarden voor het lidmaatschap verduidelijkt.