karamelliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | karamelliseer | karamelliseerde | heb gekaramelliseerd |
jij, je, u | karamelliseert | karamelliseerde | hebt gekaramelliseerd |
hij, zij, het | karamelliseert | karamelliseerde | heeft gekaramelliseerd |
wij | karamelliseren | karamelliseerden | hebben gekaramelliseerd |
jullie | karamelliseren | karamelliseerden | hebben gekaramelliseerd |
zij, ze | karamelliseren | karamelliseerden | hebben gekaramelliseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Karamelliseren with some of the pronouns.
- Ik karamelliseer de appels voor de taart.
- Jij karamelliseert de uien voor de stoofpot.
- Hij/zij karamelliseert de suiker tot een gouden kleur.
- Wij karamelliseren de peren met een beetje honing.
- Zij karamelliseren de noten voor de salade.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Karamelliseren with some of the pronouns.
- Ik karameliseerde de appels voor de taart.
- Jij karameliseerde de uien voor de stoofpot.
- Hij/zij karameliseerde de suiker tot een gouden kleur.
- Wij karameliseerden de peren met een beetje honing.
- Zij karameliseerden de noten voor de salade.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Karamelliseren with some of the pronouns.
- Ik heb de appels gekaramelliseerd voor de taart.
- Jij hebt de uien gekaramelliseerd voor de stoofpot.
- Hij/zij heeft de suiker tot een gouden kleur gekaramelliseerd.
- Wij hebben de peren met een beetje honing gekaramelliseerd.
- Zij hebben de noten voor de salade gekaramelliseerd.