wegsturen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stuur weg | stuurde weg | heb weggestuurd |
jij, je, u | stuurt weg | stuurde weg | hebt weggestuurd |
hij, zij, het | stuurt weg | stuurde weg | heeft weggestuurd |
wij | sturen weg | stuurden weg | hebben weggestuurd |
jullie | sturen weg | stuurden weg | hebben weggestuurd |
zij, ze | sturen weg | stuurden weg | hebben weggestuurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegsturen with some of the pronouns.
- Ik stuur hem weg.
- Jij stuurt haar weg.
- Hij stuurt ons weg.
- Zij stuurt jullie weg.
- Wij sturen hen weg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegsturen with some of the pronouns.
- Ik stuurde hem weg.
- Jij stuurde haar weg.
- Hij stuurde ons weg.
- Zij stuurden jullie weg.
- Wij stuurden hen weg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegsturen with some of the pronouns.
- Ik heb hem weggestuurd.
- Jij hebt haar weggestuurd.
- Hij heeft ons weggestuurd.
- Zij hebben jullie weggestuurd.
- Wij hebben hen weggestuurd.