aankalken

Conjugations List of Aankalken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkalk aankalkte aanheb aangekalkt
jij, je, ukalkt aankalkte aanhebt aangekalkt
hij, zij, hetkalkt aankalkte aanheeft aangekalkt
wijkalken aankalkten aanhebben aangekalkt
julliekalken aankalkten aanhebben aangekalkt
zij, zekalken aankalkten aanhebben aangekalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aankalken with some of the pronouns.

  • Ik kalk aank in de keuken.
  • Jij kalkt aank op het bord.
  • Hij/Zij kalkt aank op de muur.
  • Wij kalken aank op het papier.
  • Zij kalken aank op het whiteboard.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aankalken with some of the pronouns.

  • Ik kalkte aank op het krijtbord.
  • Jij kalkte aank op de deur.
  • Hij/Zij kalkte aank op het raamkozijn.
  • Wij kalkten aank op de muur.
  • Zij kalkten aank op het schoolplein.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aankalken with some of the pronouns.

  • Ik heb aangekalkt op het raam.
  • Jij hebt aangekalkt in de tuin.
  • Hij/Zij heeft aangekalkt op het schoolbord.
  • Wij hebben aangekalkt op de stoep.
  • Zij hebben aangekalkt op de vloer.